vrijdag 14 juni 2013

'The shepherd drives the wolf from the sheep's throat, for which the sheep thanks the shepherd as a liberator, while the wolf denounces him for the same act as the destroyer of liberty.'

Abraham Lincoln

Slotbeschouwing

Citaat:

'In deze absolute vrijheid zijn dus alle standen, die (...) de geledingen van het geheel vormen, verdelgd; het enkele bewustzijn dat tot zo'n geleding behoorde, en daarin wilde en volbracht, heeft zijn beperkingen opgeheven; zijn doel is het algemene doel, zijn taal de algemene wet, zijn werk het algemene werk.' (p. 359)

Referentie:

Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Fenomenologie van de Geest, Vertaald door Willem Visser, Amsterdam: Boom, 2013.

Commentaar:

Tijdens de Franse Revolutie vervalt een verheven streven naar vrijheid tot een staat van terreur. Hegel maakt deze link tussen vrijheid en terreur expliciet. Rousseau, de inspirator van de Franse Revolutie, stelt dat het individu in een soevereine staat een dubbele relatie aan gaat met zichzelf: als lid van de soeverein om zorg te dragen voor zichzelf en als lid van de staat om te gehoorzamen aan de soeverein die hij zelf is. Het individu is zowel de staat als degene die deze vormgeeft. Subject en object smelten samen, waardoor er geen tegenover meer bestaat. De als gevolg hiervan ontstane absolute vrijheid zorgt voor het verdwijnen van iedere structuur en organisatie in de samenleving. Hegel stelt echter dat de mens het politieke niet kan vormgeven, maar dat dit samenvalt met vaste structuren uit de samenleving als familie, burgerlijke samenleving en staat. Rousseau vernietigt deze structuren, welke Hegel ziet als de rationaliteit van het politieke. Het resultaat is een staat van terreur, die door Hegel zelfs als noodzakelijk wordt gezien. Vrijheid ontstaat niet vanzelf, maar gaat gepaard met strijd. Wanneer in de geschiedenis een bepaald niveau van vrijheid is bereikt komt er oppositie en een nieuwe strijd die leidt tot een nieuwe synthese. Dit is een vorm van dialectisch denken waarbij iedere (voorlopige) synthese volgt op de strijd van tegengestelden. Hegel stelt hiermee dat terreur een onvermijdelijk onderdeel is van omwentelingen die teweeg worden gebracht door de Franse of Amerikaanse Revolutie en die de mensheid stap voor stap verder brengt naar een positie met steeds meer vrijheid.

donderdag 13 juni 2013

Volonté générale

Citaat:

'Maar wanneer heel het volk een uitspraak doet over heel het volk kijkt het alleen naar zichzelf en als er dan een betrekking wordt gevormd, gaat het om een relatie tussen het gehele object onder een bepaald gezichtspunt en het gehele object onder een ander gezichtspunt, zonder enige verdeling binnen het geheel.' (p. 78-79)

Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Het maatschappelijk verdrag of Beginselen der Staatsinrichting, Vertaald door S. van den Braak en G. van Roermund, Meppel: Boom, 2002.

Commentaar:

Essentieel voor het idee van de volkssoevereiniteit van Rousseau is dat de algemene wil niet opgevat kan worden als de wilsovereenstemming van alle individuen, maar als het autonome belang van het collectief. Een probleem in dat concept is dat de wil van allen (de optelsom van alle particuliere willen: de meerderheid) niet noodzakelijk ook het belang van de gemeenschap dient. Verkiezingsuitslagen worden waardeloos, omdat de uitslag slechts het eigen belang van de kiezer weergeeft. Verblind door eigenbelang ziet het individu immers niet altijd in wat goed is voor het algemeen belang. Toch heeft men bij politieke besluitvorming geen ander uitgangspunt dan het meerderheidsbeginsel. Rousseau stelt dat wanneer men er redelijkerwijs vanuit wil gaan dat de wil van allen een uitspraak oplevert over het algemeen belang, men zal moeten zorgen dat ieder individu zich vrij en onafhankelijk uitspreekt. Lobbies en deelgroeperingen zijn hierbij niet toegestaan en ieder individu moet over voldoende informatie beschikken om zich te kunnen uitspreken. Alleen op deze wijze kan men, volgens Rousseau, de algemene wil (de wet) bevorderen, die het belang van het volk voorstaat.

Rousseauïstische vrijheid

Citaat:

'Het gaat erom een vorm van samenleven te vinden die met alle gemeenschappelijke kracht de persoon en de goederen van iedere deelgenoot verdedigt en beschermt, en waardoor ieder, in de vereniging met allen, toch slechts aan zichzelf gehoorzaamt en even vrij blijft als tevoren.' (p. 56)

Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Het maatschappelijk verdrag of Beginselen der Staatsinrichting, Vertaald door S. van den Braak en G. van Roermund, Meppel: Boom, 2002.

Commentaar:

Het antwoord op een natuurtoestand die afglijdt naar een burgerlijke samenleving, is volgens Rousseau het sociaal contract: een overeenkomst die op basis van impliciete afspraken resulteert in een legitieme rechtsorde, waarbij iedereen vrijwillig afstand doet van de eigen particuliere wil om in gezamenlijkheid te streven naar de algemene wil (volonté générale). De aldus ontstane collectiviteit, de volkssoevereiniteit, wordt gevormd door alle deelgenoten, die zich allen tezamen uitspreken over wat zij willen en dat allen tezamen vervolgens ook doen conform wat zij zelf zeiden te willen. Deze algemene wil waarborgt het zelfbehoud van het individu, maar op een wijze waarbij het individu alleen aan zichzelf dient te gehoorzamen en even vrij blijft als voorheen. En hier maakt Rousseau een spagaat, waar hij stelt dat degene die zich niet neerlegt bij de algemene wil, degene die zich heeft vergist in wat de algemene wil vereiste, 'dat men hem zal dwingen vrij te zijn'. Deze gevaarlijke gedachte doet echter niets af aan de vernieuwende wijze waarop Rousseau naar politieke vrijheid kijkt. Wanneer Hobbes en Locke het hebben over politieke vrijheid, hebben zij het over negatieve vrijheid, de vrijheid van overheidsdwang. Rousseau formuleert politieke vrijheid in termen van positieve vrijheid: de vrijheid om autonoom het eigen leven vorm te geven. Het is deze vrijheid die meer aansluit bij de discussie van de vrije wil. Isaiah Berlin verbindt positieve vrijheid echter met antiliberale posities en geeft aan dat deze kan leiden tot totalitaire visies, iets waar Rousseau dan ook van wordt beticht.

woensdag 12 juni 2013

Burgerlijke toestand volgens Rousseau

Citaat:

'De ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij, dit was hij die als eerste een stuk grond omheinde, zich verstoutte te zeggen: 'Dit is van mij', en onnozelaars trof die hem geloofden. Hoeveel misdaden, oorlogen, moordpartijen, ellende en verschrikkingen zouden het menselijk geslacht niet bespaard zijn gebleven, als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had dichtgegooid, en zijn medemensen had toegeroepen 'Luister niet naar deze bedrieger; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten van de aarde van iedereen zijn en dat de aarde van niemand is.'' (p. 91)

Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Vertoog over de ongelijkheid, Vertaald door W. Uitterhoeve, Meppel: Boom, 1983.

Commentaar:

De natuurtoestand was paradijselijk, de 'bon sauvage' leefde vrij en onafhankelijk en was door natuurlijke selectie gezond. De eerste mens die land afbakende en dit het zijne noemde, heeft machtsverhoudingen en daarmee de mogelijkheid van conflict, geschapen. Rousseau stelt dat mensen niet van nature elkaars vijanden kunnen zijn, omdat zij in de natuurtoestand geen onderlinge betrekkingen hebben die duurzaam genoeg zijn om een toestand van vrede, danwel van oorlog te veroorzaken. Rousseau ziet eigendom als de oorzaak waarom mensen vanuit de natuurtoestand naar een burgerlijke samenleving afglijden. Deze toestand van egoïstische eigenliefde (amour-propre), staat in schril contrast met de gelukkiger zelfliefde uit de natuurtoestand (amour de soi). Waar amour-propre slechts bestaat bij gratie van de meningen van anderen (waarmee Rousseau vooral de ijdelheid en de zorg om hun imago van de beschaafde mens en vooral de Parijse elite bedoelt), bestaat amour de soi uitsluitend bij het beeld wat men van zichzelf heeft en de noodzaak tot zelfbehoud, zoals ook aangegeven door Hobbes.

Volgens Rouseau is de mens, die van nature goed is, door de cultuur bedorven en van zijn vrijheid beroofd: 'De mens is vrij geboren, en is alom geketend'. Anders dan bij Hobbes en Locke, ziet Rousseau deze burgerlijke samenleving dan ook niet als een eindstation, maar als een noodzakelijke tussenfase, vanwaar de mens naar een hoger doel moet opklimmen.


Over Slavernij

Citaat:

'Het heet dat de despoot zijn onderdanen de burgervrede verzekert. Best; maar wat winnen zij erbij als de oorlogen die zijn eerzucht hun berokkent, als zijn onverzadigbare hebzucht, als de kwellingen van zijn regeringskliek hen meer teisteren dan hun onderlinge onenigheden zouden doen? Wat winnen zij erbij als deze vrede zelf één der vormen van hun ellende is? Ook in de kerkers is het vredig leven; is dat voldoende om zich er wel te bevinden? De Grieken die opgesloten zaten in het hol van de Cycloop, leidden er een vredig leven, in afwachting van hun beurt om verslonden te worden.' (p. 50)

Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Het maatschappelijk verdrag of Beginselen der Staatsinrichting, Vertaald door S. van den Braak en G. van Roermund, Meppel: Boom, 2002.

Commentaar:

Hobbes stelt dat we ons in het belang van onze eigen veiligheid moeten schikken naar de regels die zijn opgelegd door de wetgever. Rousseau schrijft echter dat in die opvatting iets cruciaals ontbreekt om een legitieme rechtsorde te doen ontstaan. Het Hobbesiaanse contract impliceert dat we omwille van onze veiligheid macht overdragen. Daardoor ontstaat echter het gevaar van machtsmisbruik, waarmee burger- en vrijheidsrechten geschonden kunnen worden.

Hoewel de Hobbesiaanse overdracht van vrijheid wel gebaseerd is op een overeenkomst, creëert ze volgens Rousseau geen legitiem gezag. Hij stelt dat: 'Wie afstand doet van zijn vrijheid, doet afstand van zijn hoedanigheid als mens, van de rechten, ja zelfs van de plichten van het mens-zijn.' Volgens Rousseau is een mens pas een volwaardig mens wanneer deze zijn fundamentele vrijheid kan uitoefenen. Deze mag hij onder geen beding opgeven. In het door Hobbes voorgestelde staatsbestel geeft de mens zijn natuurlijke vrijheid op, wat volgens Rousseau dan ook geen legitieme rechtsorde oplevert. Een legitieme rechtsorde moet in alle omstandigheden de vrijheidsrechten respecteren. Het sociaal contract van Hobbes kan niet aanvaard worden door iemand die zijn eigen vrijheid respecteert. Rousseau weet dat als geen ander te verwoorden wanneer hij zijn hoofdstuk over slavernij op sarcastische wijze afsluit met: 'Ik sluit met u een overeenkomst, geheel te uwen laste en geheel tot mijn voordeel, die ik zal nakomen voor zover het mij goed uitkomt en die gij zult nakomen voor zover het mij goed uitkomt.'

Vrij geboren

Citaat:

'De mens is vrij geboren, en is alom geketend.' (p. 45)


Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Het maatschappelijk verdrag of Beginselen der Staatsinrichting, Vertaald door S. van den Braak en G. van Roermund, Meppel: Boom, 2002.


Commentaar:

Net als Hobbes en Locke ziet Rousseau de natuurtoestand als een toestand van natuurlijke vrijheid en gelijkheid. Waar Hobbes echter een oorlog van allen tegen allen voorziet, kwalificeert Rousseau de natuurtoestand als een positieve situatie. 'Hindernissen' (waarschijnlijk schaarste van bestaansmiddelen en monopolisering) maken deze toestand, met de daaraan gekoppelde absolute vrijheid, echter onhoudbaar. Rousseau ziet de oplossing niet in het opgeven van (een deel van) deze vrijheid en keert zich daarin ondermeer tegen het recht van de sterkste. Hij erkent wel dat het recht van de sterkste voorkomt in de natuurtoestand, maar voegt daaraan toe dat het recht pas ontstaat door erkenning van anderen. Fysieke dwang creëert geen rechten. Recht wordt gecreëerd door diegenen die de macht erkennen als gelegitimeerd. Rousseau illustreert dit met een mooi voorbeeld: 'Stel dat een struikrover mij verrast op een eenzame plek in het bos, moet ik dan niet alleen onder dwang mijn beurs afgeven, maar ben ik daartoe ook nog in geweten verplicht indien ik haar had kunnen achterhouden?'

Op basis van deze redenering komt Rousseau tot de conclusie dat er uiteindelijk geen natuurlijke autoriteit van de een over de ander bestaat, dat het recht van de sterkste op termijn zinloos is, want macht alleen is niet in staat om rechten af te dwingen.

vrijdag 7 juni 2013

Eigendom en vrijheid

Citaat:

'So flexible is private property that it can help us achieve a wide variety of public goals. But private ownership is merely a tool. It is the means. Though we do it often and passionately, it makes little sense to argue about the means with no talk about the desired ends. The tail wags the dog, and it is little wonder that our debates about private property seem to get nowhere.' (p. 117-118)

Referentie:

Eric T. Freyfogle, Property and Liberty, in: Harvard Environmental Law Review, Volume 34, Number 1, Cambridge, Mass.: Publications Center, Harvard Law School, 2010.

Commentaar:

Freyfogle stelt in zijn artikel dat vrijheid noch als een idee, noch als een natuurrecht of -wet, een rechtvaardiging kan zijn voor privé-landbezit. Locke rechtvaardigt privé-bezit op basis van natuurrecht, waarbij de vermenging van natuur met arbeid leidt tot eigendom. Het probleem met deze redenering vandaag de dag is dat dit niet het huidige grootgrondbezit rechtvaardigt, maar eerder argumenten verschaft om dit ter discussie te stellen. Locke's theorie geeft immers geen rationeel argument waarom iemand aanspraak kan maken op land waar hij geen arbeid op verricht. Freyfogle vraagt zich vervolgens af welke rol vrijheid dan speelt in de regulatie van een systeem van privé-bezit. Vanzelfsprekend heeft vrijheid een grote rol, eigendom kan op diverse wijzen individuele vrijheid beschermen en vergroten. Privé-bezit daarentegen kan een grote beperking voor de vrijheid van iedereen zijn, vooral in gebieden waar bijna alles aan iemand toebehoort.

De belangrijkste rechtvaardiging voor privé-bezit, meent Freyfogle, is niet gebaseerd op individuele vrijheid of natuurrecht, maar op de consequenties die voortvloeien uit de verschillende eigendom regimes. Hierin schaart hij zich achter Robert Nozick, die stelde dat: 'Property is good, that is, because of the good things that it brings ... it is not good, and hence is morally illegitimate, when its effect overall is to cause harm'. Freyfogle ziet eigendom als het middel voor het creëren en beschermen van het domein van individuele vrijheid. Eigendoms-wetgeving moet vrijheid beschermen, wanneer deze vrijheid het algemeen belang promoot. Dit is volgens Freyfogle het bepalende principe, het middel dat het ons mogelijk maakt te bepalen welke vrijheid te beschermen en welke op te offeren. Vrijheid moet de afhankelijke variabele zijn. Vrijheid is niet bepalend voor privé-bezit, het is privé-bezit dat vrijheid definieert.

Liberalisme

Citaat:

'... But a liberty to dispose, and order, freely as he lists, his person, actions, possessions, and his whole property, within the allowance of those laws under which he is; and therein not to be subject to the arbitrary will of another, but freely follow his own.' (p. 34)

Referentie:

John Locke, Second Treatise of Government. An Essay Concerning the True Original, Extent and End of Civil Government, Edited by Richard H. Cox, Arlington heights, Ill.: Harlan Davidson, 1982.

Commentaar:

Locke wordt doorgaans gezien als de grondlegger van het liberalisme. De door Locke gehanteerde definitie van vrijheid, waarbij het individu vrij is om invulling te geven aan zijn eigen leven zolang het de andere daarbij niet schaadt, is het morele uitgangspunt van het liberalisme. Samen met Locke pleiten liberalen niet voor een ongelimiteerde vrijheid, maar juist voor duidelijke grenzen aan ieders vrijheid. Om Robert Nozick te citeren: 'Iemand kan de vrijheid hebben om zijn eigen mes rond te laten slingeren waar hij wil, maar niet in de rug van iemand anders'. De vrijheid van de één stopt bij de vrijheid van de ander. Naast zelfbeschikking over het eigen lichaam, onderkent Locke ook de mogelijkheid om van de natuur gebruik te maken, als een wezenlijk onderdeel van de vrijheid van de mens. Omdat de menselijke gemeenschap slechts de beschikking heeft over een eindige planeet, mag een individu de natuur niet ongelimiteerd voor zichzelf opeisen. Lock formuleerde dit idee al lang voordat de natuur schaars begon te worden. Volgens Locke mag ieder individu een gedeelte van de natuur opeisen, mits hij genoeg en van voldoende kwaliteit overlaat voor anderen. Omdat iedereen gelijk is kan niemand meer aanspraak maken op de natuur dan een ander. Wanneer twee personen bijvoorbeeld een beperkte hoeveelheid land moeten verdelen, kan geen van beiden meer land opeisen dan de ander, omdat deze de ander dan teveel beperkt in het geven van een eigen invulling aan zijn leven.

Kort samengevat is het liberalisme de ideologie van het zelfbeschikkingsrecht van de mens. Dit houdt in dat de mens een natuurlijk recht heeft op leven, vrijheid en eigendomsrecht op zichzelf en de vrucht van zijn arbeid. Het liberalisme beschouwt mensen als gelijkwaardig. Dit betekent dus dat vrijheid niet absoluut is. De vrijheid van de één houdt op waar de vrijheid van een ander in het gedrang komt. Het liberalisme wijst de staat niet af maar ziet zijn rol steeds ondergeschikt aan zijn burgers. Waar Hobbes en vooral Rousseau met iets transcendents bezig waren, bekommert Locke zich enkel om eigendom. Maar als één politieke stroming levensvatbaar is gebleken dan is het wel het liberalisme.

woensdag 5 juni 2013

Eigendom

Citaat:

'The reason why men enter into society, is the preservation of their property; and the end why they choose and authorize a legislative, is, that there may be laws made, and rules set as guards and fences to the properties of all the members of the society, to limit the power, and moderate the dominion of every part and member of the society.' (p. 135)

Referentie:

John Locke, Second Treatise of Government. An Essay Concerning the True Original, Extent and End of Civil Government, Edited by Richard H. Cox, Arlington heights, Ill.: Harlan Davidson, 1982.

Commentaar:

Eigendom is het centrale thema in de politieke filosofie van Locke. Locke claimt dat, ondanks dat de aarde initieel van iedereen is, privé-eigendom al in de natuur toestand een legitieme mogelijkheid is. Hij beroept zich hierbij op het natuurrecht tot zelfbehoud. Dit veronderstelt de noodzaak tot arbeid, waar voor Locke de sleutel lag voor het moderne eigendomsbegrip: dat wat het individu door arbeid tot stand brengt, is eigendom van degene die de arbeid verricht. Locke verbond daar wel een beperking aan, namelijk dat er niets verspild mocht worden en er genoeg grond en grondstoffen van gelijke kwaliteit voor anderen zouden overblijven. Het recht op eigendom wordt dus niet door de staat gefundeerd, maar door het individuele vermogen tot arbeid. Het is de belangrijkste taak van de staat om die individuele eigendomsrechten te beschermen.

Toch valt er op deze positie van Locke wel iets af te dingen. In de eerste plaats, het algemeen erkende probleem, dat Lockes eigendomsbegrip leidt tot kapitalisme. In de natuurtoestand wordt bezitsaccumulatie nog begrensd door natuurlijke grenzen (bederf), maar de uitvinding van geld zorgt voor het wegvallen van deze grenzen. In de tweede plaats kan men zich afvragen of de aanname waar is, dat de aarde (natuur) ondergeschikt is aan de mens. Locke beroept zich hierbij op een door God gegeven gebruiksrecht, waarbij hij nooit gedacht zal hebben aan de huidige milieuproblematiek. Een laatste punt van kritiek betreft de rechtvaardiging van het kolonisatie beginsel. Locke stelt immers dat degenen die arbeid op een stuk land verrichten aanspraak kunnen maken op het wettelijk eigendom, waardoor de inheemse bevolking van Amerika automatisch haar recht hierop verloor, doordat zij het land niet in cultuur hadden gebracht.