woensdag 12 juni 2013

Burgerlijke toestand volgens Rousseau

Citaat:

'De ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij, dit was hij die als eerste een stuk grond omheinde, zich verstoutte te zeggen: 'Dit is van mij', en onnozelaars trof die hem geloofden. Hoeveel misdaden, oorlogen, moordpartijen, ellende en verschrikkingen zouden het menselijk geslacht niet bespaard zijn gebleven, als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had dichtgegooid, en zijn medemensen had toegeroepen 'Luister niet naar deze bedrieger; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten van de aarde van iedereen zijn en dat de aarde van niemand is.'' (p. 91)

Referentie:

Jean-Jacques Rousseau, Vertoog over de ongelijkheid, Vertaald door W. Uitterhoeve, Meppel: Boom, 1983.

Commentaar:

De natuurtoestand was paradijselijk, de 'bon sauvage' leefde vrij en onafhankelijk en was door natuurlijke selectie gezond. De eerste mens die land afbakende en dit het zijne noemde, heeft machtsverhoudingen en daarmee de mogelijkheid van conflict, geschapen. Rousseau stelt dat mensen niet van nature elkaars vijanden kunnen zijn, omdat zij in de natuurtoestand geen onderlinge betrekkingen hebben die duurzaam genoeg zijn om een toestand van vrede, danwel van oorlog te veroorzaken. Rousseau ziet eigendom als de oorzaak waarom mensen vanuit de natuurtoestand naar een burgerlijke samenleving afglijden. Deze toestand van egoïstische eigenliefde (amour-propre), staat in schril contrast met de gelukkiger zelfliefde uit de natuurtoestand (amour de soi). Waar amour-propre slechts bestaat bij gratie van de meningen van anderen (waarmee Rousseau vooral de ijdelheid en de zorg om hun imago van de beschaafde mens en vooral de Parijse elite bedoelt), bestaat amour de soi uitsluitend bij het beeld wat men van zichzelf heeft en de noodzaak tot zelfbehoud, zoals ook aangegeven door Hobbes.

Volgens Rouseau is de mens, die van nature goed is, door de cultuur bedorven en van zijn vrijheid beroofd: 'De mens is vrij geboren, en is alom geketend'. Anders dan bij Hobbes en Locke, ziet Rousseau deze burgerlijke samenleving dan ook niet als een eindstation, maar als een noodzakelijke tussenfase, vanwaar de mens naar een hoger doel moet opklimmen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten